Laura Vendrik
In Oudenbosch, een klein dorp vlakbij Breda, staat een merkwaardige katholieke kerk: de Basiliek van de Heiligen Agatha en Barbara. Dit gebouw bevat meerdere elementen die bezoekers kennen van twee andere beroemde kerken. De voorgevel lijkt sprekend op de façade van de Sint Jan van Lateranen Basiliek in Rome, terwijl de koepel en de rest van het interieur opvallend overeenkomen met de Sint Pietersbasiliek in Rome. De gelijkenissen met de Sint Pieter springen met name in het oog: de nauwkeurigheid waarmee de schilderingen in de koepel, de imitaties van Bernini’s Baldacchino en Cattedra Petri en de verdere decoratie van de kerk zijn nagebootst, verblufte mij de eerste keer dat ik de kerk bezocht. In principe is imitatie een alledaags verschijnsel in religieuze tradities, immers ieder ritueel imiteert een zeker origineel model. Echter, in het geval van religieuze architectuur zie je dergelijke imitatie niet vaak. Toen ik zocht naar vergelijkbare gevallen van Sint Pieterimitatie kwam ik tot de conclusie dat er, verspreid over de wereld, waarschijnlijk tussen de 10 en 20 soortgelijke kerken bestaan. Hierbij leg ik de nadruk op waarschijnlijk, want deze gebouwen zijn nog amper het onderwerp van onderzoek geweest in het veld van religiewetenschappen, waardoor een compleet overzicht op het moment niet bestaat. Vermoedelijk was mijn onwetendheid over dit fenomeen de reden dat de basiliek mij zo verwonderde. Mijn twee voornaamste vragen waren waarom men een dergelijke kerk zou willen bouwen en hoe dit geval van Sint Pieterimitatie gekoppeld kan worden aan de bestaande theorieën over imitatie in religieuze tradities.
De eerste vraag kan worden beantwoord door onderzoek in de archieven die door pastoor Willem Hellemons zijn nagelaten. Hij was de grote voorvechter voor de constructie van de basiliek in 1865. In de jaren 60 van de 19e eeuw werd duidelijk dat de katholieke gemeenschap van Oudenbosch een nieuw kerkgebouw nodig had omdat enerzijds hun toenmalige kerk in verval was en omdat anderzijds deze kerk te klein werd voor de groeiende parochie. Hellemons maakte de keus om een nieuwe kerk te bouwen en daarbij was hij ervan overtuigd dat deze in de stijl van de Sint Pieter moest worden uitgevoerd. Op basis van de analyse van een preek waarin Hellemons zijn plannen toelichtte voor de nieuwe kerk concludeer ik dat er 3 motieven waren voor deze keus.
Alvorens deze motieven te benoemen, is het belangrijk te begrijpen in wat voor context Hellemons zijn keuze maakte. Al met al kan zijn keuze voor een imitatie van de Sint Pieter worden gezien als een uitdrukking van het ultramontanisme, een katholieke stroming waarbij men gelooft in de absolute autoriteit van de paus. Deze stroming was zeer populair onder katholieke Nederlanders in de tweede helft van de 19e eeuw. Dit kan aan de ene kant worden verklaard door te wijzen op de religieuze vrijheden die Nederlandse katholieken verwierven in 1848. In dat jaar werd een nieuwe grondwet van kracht waarin katholieken dezelfde rechten hadden als de protestanten, wat betekende dat de eersten nu vrij waren om de paus te vereren als hun (spirituele) leider. Aan de andere kant was het Vaticaan in crisis gedurende de jaren 60 van de 19e eeuw doordat Italiaanse nationalisten Italië wilden verenigen in één land. Dit betekende dat de paus zijn macht zou verliezen over meerdere regio’s in Midden-Italië die samen de Kerkelijke Staat vormden. Om dit te voorkomen riep de paus jonge katholieke mannen op om naar Rome te komen en te vechten als ‘zoeaven’ in het pauselijke leger. Met name deze crisis wakkerde het ultramontanisme van pastoor Hellemons aan omdat hij van Oudenbosch een transitiecentrum maakte voor zoeaven, wat betekende dat hij onderdak en vervoer regelde voor deze jongemannen. Ofwel, deze activiteiten illustreren Hellemons’ ultramontanisme voor de constructie van de nieuwe kerk. Hierom kan zijn keus om de Sint Pieter en de Sint Jan van Lateranen te imiteren gezien worden als een verdere uitdrukking van trouw aan het Vaticaan, aangezien het de twee belangrijkste kerken van het Rooms-katholicisme betreft.
Met deze context in gedachte is de eerste reden voor de bouw van een imitatie Hellemons’ behoefte aan een herinnering aan de grote Romeinse kerken. In zijn preek stelde hij dat een imitatie een “godsdienstige herinnering” geeft aan “de zalige dagen” die hij in Rome heeft mogen doorbrengen gedurende zijn priesteropleiding. Het tweede motief betreft het feit dat Hellemons het ontwerp van de Sint Pieter gunstig vond. Hierover zei hij het volgende: “En hoe meer ik in de behoefte van een parochiekerk indrong en hoe meer ik de goede verdeling en orde in zitplaatsen en godsdienstoefening zocht, hoe meer ik steeds tot een klein plan van de Sint Pieterskerk genaderd was.”[1] De derde en laatste reden betreft Hellemons geloof in de heiligheid van het ontwerp van de Sint Pieter, waardoor het voor hem evident was dat iedere kerk dit Romaanse voorbeeld moest volgen. Hij was ervan overtuigd dat de pausen en architecten die achter de constructie van de Sint Pieter zaten, waren geïnspireerd door God zelf: “De kerkgebouwen van Rome die onder toezicht van de paus van Rome geheel nieuw opgetrokken en daargesteld zijn heb ik altoos beschouwd als teekeningen die van den hemel afgedaald en van den H. Geest aan den stadhouder van Christus ingegeven zijn.”[2] Hier voegde hij aan toe dat “hij, die ene kerk bouwt naar ene romeinsche kerk, aan de ware bron put”.[3] Kortom, voor Hellemons was het ondenkbaar om een kerk te bouwen die niet op de voor hem heilige Sint Pieter was gebaseerd.
Het antwoord op mijn tweede vraag vond ik door andere onderzoeken naar religieuze imitatie te bestuderen. Allereerst is het creëren van een herinnering aan het origineel – Hellemons’ eerste reden – een veel voorkomende aanleiding voor imitatie. Uit diverse studies blijkt dat geïmiteerd religieus materiaal helpt om de herinnering aan de originele ervaring levend te houden. In Michael Agnews onderzoek naar Lourdes-verering bijvoorbeeld, bleek uit zijn contact met pelgrims dat zij er soms voor kozen om de grot in hun tuin te imiteren om hun ervaring als het ware “mee naar huis” te nemen.[4] In de tweede plaats voegt Hellemons’ geloof in de heiligheid van de Sint Pieter een dimensie toe aan het huidige debat over de productie van de ‘wow’ in religieuze imitaties. Het zogenaamde ‘wow’-effect is onderdeel van Birgit Meyers begrip ‘sensational form’, waarbij de ‘wow’ een gevoel van het heilige aanduidt; een sensatie van ontzag wanneer men in contact komt met het spirituele, het buitengewone.[5] Het bestaande debat over de relatie tussen de ‘wow’ van het origineel en de ‘wow’ van een imitatie wordt over het algemeen langs twee lijnen gevoerd: aan de ene kant zijn er academici die aantonen dat een imitatie ook het ‘wow’-effect van het origineel kan reproduceren, aan de andere kant zijn er wetenschappers die laten zien dat dit onmogelijk is.
Een sprekend voorbeeld hiervan wordt gegeven door Colleen McDannel en Ankur Datta die beiden ook dezelfde onderzoeksmethoden gebruikten.[6] Net zoals Michael Agnew heeft McDannel het fenomeen van Lourdes-imitatie bestudeerd en op basis van interviews concludeerde zij dat wanneer de pelgrim voor een replica van de grot staat, hij of zij een bepaald “verhaal” binnentreedt dat geassocieerd is met het heilige origineel. Door deze connectie kan volgens haar het substituut dezelfde heiligheid krijgen als de oorspronkelijke materie, wanneer het substituut hetzelfde wordt behandeld als het origineel.[7] Datta onderzocht een vergelijkbaar fenomeen in India. In Jammu vereerden de Kasjmiri Pandits de godin Kheer Bhavani in een speciale tempel, maar door de oorlog in 1990 werden de Pandits verjaagd naar andere gebieden en konden zij dit heiligdom niet langer bezoeken. Als alternatief bouwden zij een replica van de tempel op een andere plek om hun verering van de godin te kunnen voortzetten. Datta sprak met de Pandits die deze imitatie bezochten en hij concludeerde op basis van hun woorden dat de replica wellicht hielp om hun religieuze leven een vervolg te geven, maar dat het nooit dezelfde gevoelens als het originele heiligdom kon oproepen omdat de plek “authenticiteit” miste.[8] Kortom, McDannel en Datta voerden vergelijkbaar onderzoek uit, maar ze kwamen tot verschillende conclusies.
Op basis van Hellemons’ motieven voor de bouw van een Sint Pieterimitatie vond ik echter dat er een dimensie kon worden toegevoegd aan dit debat over de productie van de ‘wow’ in imitaties. Omdat hij geloofde in de sacrale waarde van het ontwerp van de Sint Pieter is zijn keus voor een imitatie enerzijds een ‘gewone’ sensational form, anderzijds blijkt uit zijn woorden dat hij God eer wilde betonen via een verering van de Sint Pieter, een dynamiek die ik omschrijf als een ‘auxiliary sensational form’. De eerste variant is niet nieuw in religiewetenschappen. Meyer heeft in diverse publicaties omschreven dat bepaalde materie een toenadering tot het heilige, het buitengewone, tot stand kan brengen. In deze casus produceert Hellemons’ imitatie dus een ‘wow’-effect die de toeschouwer dichterbij het heilige originele ontwerp brengt. De tweede variant is echter nog onbeschreven in het debat over de productie van de ‘wow’. Hellemons’ wil namelijk niet alleen de Sint Pieter vereren, maar ook goddelijkheid achter dit ontwerp. Hierdoor wordt de imitatie een ‘auxiliary sensational form’: de toenadering tot het goddelijke vindt plaats door eerst naar andere materie te verwijzen. De ‘sensational form’ is zodoende ‘auxiliary’ omdat de imitatie helpt het origineel op te oproepen en zo een toenadering tot het heilige te bewerkstelligen. Het bestaande debat hoeft er dus niet alleen over te gaan of een imitatie wel of niet dezelfde ‘wow’ als het origineel bewerkstelligt, men kan ook analyseren welke verwijzingen er plaatsvinden en hoe de ‘wow’ daarin naar voren komt. Ik licht het concept “auxiliary sensational form” verder toe in mijn scriptie “The Dutch St. Peter’s. Imitation in the Aesthetic Formation of Roman Catholicism”.
Ten slotte wil ik toevoegen dat de casus van Hellemons’ nieuwe discussiepunten inspireert in de studie van religieuze imitatie. Hoe kan men bijvoorbeeld Durkheims idee van de “besmettelijkheid van het sacrale”[9] koppelen aan dergelijke casussen? Hiermee doelde hij op een dynamiek waarbij alles dat in contact komt met het heilige zelf ook heilig wordt. Ofwel, heiligheid is “besmettelijk”. Op basis hiervan kan het worden beredeneerd dat het heilige ook op imitaties afstraalt, omdat ze ‘in de buurt komen’ van het origineel; ze zijn ‘verwant’ aan het oorspronkelijke materiaal. Dit betekent ook dat men imitatie doelbewust kan inzetten om de religieuze betekenis van anderzijds onbetekenende plaatsen op te krikken. Op basis van Hellemons’ preek kan ik niet met zekerheid vaststellen of hij deze tactiek doelbewust toepaste, maar gedurende mijn verdere verkenning van het fenomeen Sint Pieterimitatie vond ik wel dat dit aan de orde was bij de bouw van de Basilique Notre-Dame de la Paix in Yamoussoukro. Dit is een Pieterimitatie in Ivoorkust waar de opdrachtgever Félix Houphouët-Boigny, voormalig president van het land, de associaties met de Sint Pieter gebruikte om uitdrukking te geven aan zijn megalomanie. Dit roept de vraag op hoe een dergelijk berekenend gebruik van de sacrale waarde van het origineel moreel kan worden verantwoord.
Samenvattend kunnen mijn vragen dus als volgt worden beantwoord: de Basiliek van Oudenbosch is het resultaat van pastoor Hellemons’ wens om een herinnering aan Rome te creëren, zijn voorkeur voor het ontwerp van de Sint Pieter en zijn geloof in de heilige waarde van de Romaanse basiliek. Daar komt bij dat het ultramontanisme populair was gedurende de jaren 60 van de negentiende eeuw, waardoor de mensen in de parochie ook bereid waren om Hellemons’ plan uit te voeren. Deze casus past op verschillende manieren in de huidige literatuur over religieuze imitatie. Ten eerste bevestigt Hellemons’ verlangen naar een herinnering aan de Sint Pieter dat imitaties vaak als een aandenken aan het origineel functioneren. In de tweede plaats geven zijn woorden een nieuwe impuls aan het debat over de productie van het ‘wow’-effect in religieuze imitatie. Hellemons wilde niet alleen eer betonen aan de Sint Pieter als een heilig ontwerp, maar ook aan de goddelijkheid zelf die achter het gebouw schuil gaat. Dit idee van het zoeken van toenadering tot het heilige door eerst naar ander religieus materiaal te verwijzen noem ik een ‘auxiliary sensational form’. Ten slotte inspireren de motieven van Hellemons nieuwe discussiepunten in de studie naar religieuze imitatie. In hoeverre worden associaties met heilige originelen gebruikt om anderszins onbeduidend materiaal meer betekenis te geven? En kan dit leiden tot misbruik van het origineel? Al met al moet er meer onderzoek gedaan worden naar deze en andere gevallen van Sint Pieterimitatie om antwoorden op deze vragen te vinden.
Bio
Laura Vendrik is in 2020 afgestudeerd van de research master Religious Studies aan de Universiteit Utrecht. Haar afstudeerproject ging over de verschillende manieren waarop de Sint Pietersbasiliek in Rome en de Basiliek van de H. H. Agatha en Barbara in Oudenbosch elkaars beleving beïnvloeden. De resultaten van dit onderzoek zijn te lezen in de scriptie “The Dutch St. Peter’s. Imitation in the Aesthetic Formation of Roman Catholicism”.
Referenties
[1] Gequoot in Van Casteren, J.W.C. Oudenbosch: beknopt historisch overzicht, 60. Oudenbosch: Gemeente Bestuur Oudenbosch, 1975.
[2] Ibidem.
[3] Ibidem.
[4] Agnew, Michael. ““Spiritually, I’m Always in Lourdes”: Perceptions of Home and Away among Serial Pilgrims.” Studies in Religion 44, nr. 4 (2015): 529.
[5] Meyer, Birgit. “How to Capture the Wow. R.R. Marett’s Notion of Awe and the Study of Religion.” Journal of the Royal Anthropological Institute, (N.S.) 22 (2016): 20.
[6] Het gaat hier om het onderzoek dat ten grondslag aan McDannel, Colleen. Material Christianity. Religion and popular culture in America. New Haven: Yale University Press, 1995 en Datta, Ankur. “‘That was natural. This is just artificial’!: Displacement, memory, worship, and connection at a Kashmiri Hindu shrine replica.” History and Antrophology 30, nr. 3 (2019): 276-292.
[7] McDannel, Colleen. Material Christianity. Religion and popular culture in America, 161. New Haven: Yale University Press, 1995.
[8] Datta, Ankur. “‘That was natural. This is just artificial’!: Displacement, memory, worship, and connection at a Kashmiri Hindu shrine replica.” History and Antrophology 30, nr. 3 (2019): 285..
[9] Durkheim, Emile. The Elementary Forms of Religious Life, 322. New York: The Free Press, 1995.