Religieuze bijeenkomsten in Coronatijd: discours rond een uitzonderingsregel (II)

9 October, 2020

Tim Bouwhuis

De periode tussen 29 september en dit moment van schrijven stond voor veel Nederlanders grotendeels in het teken van de aangescherpte Coronamaatregelen [1]. Eén van de belangrijkste beslissingen heeft betrekking op het maximale aantal mensen dat tegelijkertijd een binnenruimte mag bezoeken. Het plafond dat gold vanaf 1 juli (geen maximale hoeveelheid bezoekers na een reservering en checkgesprek, anders maximaal 100 bezoekers) is teruggebracht tot 30, maar net als tijdens de ‘intelligente lockdown‘ van het afgelopen voorjaar zijn er weer enkele uitzonderingen gemaakt, onder meer voor ”het belijden van een godsdienst of levensovertuiging” [2]. De uitzonderingspositie voor religieuze bijeenkomsten leidde in het weekend van zondag 4 oktober tot flinke commotie toen kerkdiensten in het Overijsselse Staphorst na de invoer van de nieuwe landelijke maatregelen alsnog werden bezocht door honderden gelovigen [3].

De Dorpskerk in Staphorst. Copyright ANP, via NOS (4-10-2020).

In mei 2020 schreef ik een eerste blog over wat ik toen verwoordde als een ”gefragmenteerd, maar stellig media-discours rond (de grondwettelijke basis voor) ‘religieuze Corona-bijeenkomsten’ in Nederland”. Het viel mij op dat er in meerdere landelijke mediaconcerns (waaronder Trouw en AD) veel (online) aandacht was voor (kritiek op) de uitzonderingsregel die door het kabinet consistent in het pakket met Coronamaatregelen is opgenomen. De uitzonderingsregel voor religieuze bijeenkomsten heeft een primair grondwettelijke reden: het zesde artikel van de officiële wettekst verleent namelijk aan eenieder het recht om ”zijn godsdienst of levensovertuiging (…) vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijk voor de wet”. In het tweede lid (6.2) staat vervolgens dat er in het kader van de uitoefening van dit recht specifieke regels gesteld kunnen worden ”ter bescherming van de gezondheid (…) en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden”.

Al in het voorjaar bleek de interpretatie van het zesde artikel voor velen ter discussie te staan. Burgers uitten hun ongenoegen op social media-platforms en verschillende Nederlanders met een publieke functie spraken zich uit tegen de uitzonderingsregel. In mijn blog besteedde ik onder meer aandacht aan de kritische posities van Ahmed Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam, en Arjen Lubach, gastheer van de talkshow Zondag met Lubach. Beiden begrepen niet dat de uitzonderingsregel in het kader van de volksgezondheid niet gepasseerd of teruggetrokken werd, en stelden ieder op hun manier vraagtekens bij het idee van een onbeweeglijke grondwet. Het is belangrijk om te observeren dat het hier niet alleen gaat om een fundamenteel juridisch discours; zo heeft vooral Lubach zich al vaker kritisch opgesteld naar de rol van religie in de (Nederlandse) maatschappij (noot 1). Nederlanders die kritisch zijn op de uitzonderingsregel, kunnen daar dus verschillende, soms complementaire redenen voor hebben: waar sommigen met name het argument van een hoger besmettingsrisico zullen aanvoeren, gaat het anderen ook expliciet om de in hun ogen onterechte voorkeurspositie van burgers die religieuze bijeenkomsten bezoeken.

Zondag met Lubach. Screenshot van YouTube (uitzending 15-3-2020).

In deze blog licht ik uit hoe en waarom de discussie rond de uitzonderingsregel in het weekend van zondag 4 oktober met een tot voorheen ongeëvenaarde felheid is opgelaaid. Ik besteed daarbij speciale aandacht aan de reeds benoemde kerkdiensten in het Overijsselse plaatsje Staphorst, waar op 4 oktober in lijn met de uitzonderingsregel drie kerkdiensten plaatsvonden voor maximaal 600 bezoekers. In de nasleep ontving de kerkenraad van de Hersteld Hervormde Kerk naar eigen zeggen tientallen kritische reacties, tot (doods)bedreigingen aan toe. Op maandag 5 oktober werd bekendgemaakt dat het maximale aantal bezoekers bij religieuze bijeenkomsten [noot 2] door minister van Justitie en Veiligheid Ferdinand Grapperhaus alsnog tot nader orde is teruggebracht tot 30. Het directe verband tussen de ontstane maatschappelijke commotie rond de kerkdiensten en het (aangepaste) Coronabeleid van het kabinet is in mijn ogen aanleiding om opnieuw na te denken over het discours rond de uitzonderingsregel, die inmiddels met recht een heet hangijzer genoemd kan worden.

De commotie rond de kerkdiensten in Staphorst volgde na een week waarin Nederlanders niet alleen moesten wennen aan het dringende advies om in binnenruimtes mondkapjes te dragen, maar ook het soort maatregelen zagen terugkeren dat doet denken aan het afgelopen voorjaar. Opnieuw is thuiswerken het devies, samenkomsten zijn maar zeer beperkt toegestaan en de sociale bubbel dient minimaal te blijven. De kabinetsbeslissing omtrent het toelaten van publiek bij voetbalwedstrijden is tekenend: waar er afgelopen weekend ondanks eerdere aanmaningen toch nog talloze supporters (op afstand) van de speelronde konden genieten, volgde tijdens de persconferentie van maandag 28 september een algemeen verbod op publiek bij sportwedstrijden [4]. De commotie rond de kerkdiensten moet dus in de meest algemene zin begrepen worden in het licht van de landelijke Coronamaatregelen die dinsdag 29 september zijn ingegaan. Een voorbeeld van een (onpersoonlijk) kritisch tegengeluid in deze lijn is te vinden in een artikel van Trouw (2 oktober): ”Op sociale media klonk in de afgelopen week onbegrip voor de uitzonderingspositie van de kerken: waarom mogen er bijvoorbeeld in theaters maar dertig mensen samenkomen, ook als de RIVM-richtlijnen er met grotere groepen bezoekers prima zijn op te volgen, terwijl kerken die beperkingen niet krijgen opgelegd?”

Uit hetzelfde artikel blijkt dat sommige christelijke kerken gedurende de voorbije week, dus vóór de diensten in Staphorst, juist aantoonden gevoelig te zijn voor dit soort geluiden. Een remonstrantse predikant liet weten dat zijn gemeente voorlopig op eigen initiatief niet meer dan 30 bezoekers zou toelaten. Een voorganger van een PKN-gemeente hanteerde (in ieder geval tot afgelopen weekend) een maximum van zestig bezoekers, waarbij de afstandsregels werden gehandhaafd en er per dienst één lied gezamenlijk werd gezongen. Logischerwijs is het voor kleinere congregaties op voorhand altijd eenvoudiger om tot maatregelen van schaarste over te gaan, maar religieuze gemeenschappen kunnen er ook voor kiezen om net als in het voorjaar diensten te gaan streamen (noot 3).

Hoe massaal gemeenschappen in Nederland weer hun toevlucht zullen nemen tot deze optie, is op het moment van schrijven sterk de vraag. Na een periode van pakweg drie maanden, waarin religieuze bijeenkomsten op grotere schaal waren toegestaan, is de uitzonderingsregel nu dus tenminste tijdelijk door het kabinet gepasseerd. Dat is ingrijpend, zeker gezien er tot nu toe naar mijn weten geen voorbeelden bekend zijn van religieuze congregaties die de regels welbewust genegeerd hebben. Het eerder aangehaalde Trouw-artikel en dit artikel van het Parool geven een algemene indicatie van twee manieren waarop de meeste congregaties met de Coronaregels omgaan: óf zij kiezen er zelf voor de uitzonderingsregel niet te adopteren en zichzelf op gelijke voet te zetten met andere organisaties, óf zij zoeken binnen de grenzen en uitzonderingen van het beleid naar een eigen weg. In dat laatste kader moet ook de volgende ‘case study’ worden geplaatst en begrepen.

Op zondag 4 oktober bezochten groepen van telkens maximaal 600 personen een drietal kerkdiensten in Staphorst. De verantwoordelijke kerkenraad overtrad nergens de Coronaregels zoals die deze zondag golden voor religieuze bijeenkomsten. De kerk, die 2300 bezoekers kan herbergen, is volgens de secretaris van de kerkenraad groot genoeg om met 600 bezoekers alsnog de (afstands)regels te handhaven [5]. Bezoekers waren op voorhand gevraagd zich aan deze regels te houden. Wel mocht er worden gezongen en waren mondkapjes niet verplicht, in lijn met het in deze opzichten meer flexibele beleid. Dit leidt tot de paradox dat organisaties zowel op maatschappelijk als op politiek niveau verantwoordelijk en ‘schuldig’ kunnen worden gesteld zonder dat zij de regels nadrukkelijk hebben overtreden.

De Dorpskerk in Staphorst gezien van de voorzijde. Beeld via Wikipedia.

De NOS rapporteerde zondag in eerste instantie dat Tweede Kamerleden kritisch reageerden op de diensten. Vrijwel alle aanmerkingen hadden een vergelijkend karakter. Zo verwees Lodewijk Asscher (PVDA) naar de voetbalwedstrijden en Geert Wilders (PVV) naar de horeca. Later werd de berichtgeving feller en verschoof ze naar maatschappelijke commotie. Met het initieel door RTV Oost naar buiten gebrachte nieuws dat de Hersteld Hervormde Kerk meerdere doodsbedreigingen had ontvangen, is het discours rond de uitzonderingsregel voor het eerst in absolute extremen beland.

De centrale, haast exclusieve positie van Staphorst in de mediaverslaggeving (in dit blog primair gestoeld op de berichtgeving van de RTV Oost en van daaruit de NOS) van het afgelopen weekend roept een aantal vragen op. In de eerste plaats is het (nog) niet duidelijk of er het afgelopen weekend diensten hebben plaatsgevonden in proporties die de vergelijking met Staphorst kunnen doorstaan. Zijn er bijvoorbeeld landelijk niet veel meer kerkgebouwen die, ook met inachtneming van de afstandsregels, nog steeds honderden bezoekers konden herbergen en dat eveneens niet nagelaten hebben [noot 4]? Wat is onder de grotere congregaties (een inschatting: capaciteit voor minimaal 300 bezoekers) de precieze balans tussen gevallen waarbij de regels maximaal ‘gerekt’ zijn en gevallen waarbij de organisatie het maximale bezoekersaantal zelf al verder dan wettelijk noodzakelijk had teruggebracht? In de tweede plaats is het opvallend dat kerkgangers in Staphorst volgens de NOS al vóór de eerste zondagdienst (om 9.30) gewaarschuwd zouden zijn om niet met de pers in discussie te gaan. Was de kerkenraad reeds in verwachting of op de hoogte gesteld van persaandacht voor de geplande diensten, en zo ja, waarom is deze persaandacht dan zo specifiek gekanaliseerd naar deze kerk, en blijven inzichten over de gang van zaken in de rest van Nederland grotendeels achterwege?

Deze vragen zijn vooral belangrijk omdat de commotie rond Staphorst afgelopen maandag expliciet genoemd werd als aanleiding voor het besluit om het maximale aantal bezoekers bij religieuze bijeenkomsten alsnog terug te brengen tot 30 (verder geldt: niet zingen, en zoveel mogelijk online organiseren). Het besluit laat zien dat politieke en sociaal-maatschappelijke druk leidend kan zijn in het op zijn minst tijdelijke passeren van uitzonderingsregels. Waar Grapperhaus en minister-president Rutte eerder nog consistent stelden dat de uitzonderingsregel voor religieuze bijeenkomsten niet zomaar opzij geschoven konden worden, gebeurt dit nu op basis van een enkel, in de media uitgelicht voorbeeldgeval. Hierbij moet één kanttekening geplaatst worden: artikellid 6.2 laat wel degelijk ruimte om in een situatie die volgens het kabinet vraagt om ”bescherming van de gezondheid” extra regels te stellen, al indiceert de snede ”buiten gebouwen en besloten plaatsen” dan weer dat de bindende invloed van het kabinet hierin uiteindelijk beperkt moet blijven tot buitenruimtes. Of het passeren van de uitzonderingsregel werkelijk pertinent ongrondwettelijk is, hangt dus af van de wijze waarop artikel 6 van de grondwet in dezen geïnterpreteerd wordt. Feit is dat het kabinet artikel 6 in eerste instantie heeft aangewend om de uitzonderingsregel te formuleren, en eveneens te stellen dat deze regel niet zomaar opzij geschoven zou kunnen worden. De huidige beleidswending mag op basis van lid 6.2 dan te interpreteren zijn als grondwettelijk, ze is op basis van de eerder gehanteerde redenatie op zijn minst inconsistent en opmerkelijk te noemen.

Tot op heden is er niet bekend gemaakt of de kerkdiensten in Staphorst naar inzicht van het RIVM ook daadwerkelijk een negatief effect hebben gehad op het aantal Coronagevallen, en hoe dat zich eventueel verhoudt tot de beslissing die het kabinet na het voorbije weekend heeft genomen. Dit sterkt de stelling dat er in het aanpassen van het voorkeursbeleid primair is gehandeld in reactie op een concrete maatschappelijke situatie. De lijsttrekkers van de SGP (Kees van der Staaij) en de ChristenUnie (Gert-Jan Segers) reageerden maandag kritisch respectievelijk teleurgesteld op het besluit van Grapperhaus, maar de meeste Kamerreacties op zondag wekten wel de indruk dat het kritieke momentum van de Coronacrisis het in het discours rond de uitzonderingsregel wint van een meer consistente weging en interpretatie van artikel zes van de grondwet.

Conclusie

In mijn eerste blog concludeerde ik onder meer met de volgende woorden: ”Het landelijke draagvlak voor fysieke religieuze bijeenkomsten is op dit moment dus zeer beperkt, zo niet nihil. In lijn met de in deze blog besproken kritiek op de uitzonderingsregel, is de vraag bovendien in welke mate artikel 6 en 23 (dat betrekking heeft op het – religieuze – onderwijs, red.) van de Nederlandse grondwet op termijn verder onder druk zullen komen te staan. De huidige sociaal-maatschappelijke en politieke kritiek op de uitzonderingsregel maken het in ieder geval aannemelijk dat er in de (nabije) toekomst nog meer over deze artikelen gediscussieerd zal worden dan tot nu al gebeurd is”.

Met het recente besluit van Grapperhaus belanden opinies in wat ik tweemaal het ‘discours rond een uitzonderingsregel’ heb gekopt in een nieuwe fase. De vraag is niet langer of de uitzonderingsregel onder druk staat of gepasseerd kan worden, maar of de ontheffing al dan niet beperkt zal worden tot de huidig ingestelde periode van circa twee weken (drie sinds de startdatum van het strengere beleid). In het licht van de verregaande commotie rond Staphorst is het aannemelijk dat het huidige gelijkgetrokken beleid ten aanzien van religieuze bijeenkomsten stand zal houden en dat artikel 6 in de nabije toekomst blijvend in die lijn geïnterpreteerd en toegepast zal worden. Ook valt te verwachten dat religie (nog) vaker bekritiseerd en besproken zal worden als een potentieel gevaar voor de volksgezondheid. De vraag is of dit op termijn ook consequenties zal hebben voor de formulering van (artikel 6, en mogelijk ook artikel 23) de grondwet.

De geuite doodsbedreigingen roepen op hun beurt wederkerige vragen op rond de juridische spanning tussen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om een geloof of levensbeschouwing te belijden. Het kabinet had de mensen die zo ver gingen om de kerkenraad van Staphorst bedreigingen te sturen scherp kunnen aanmanen [noot 5]. In plaats daarvan is er één op één ingegaan op de gemediatiseerde commotie rond een drietal legitiem georganiseerde kerkdiensten om de praktische en logistieke rechten van alle religieuze gemeenschappen in Nederland terug te brengen. Over deze dynamiek tussen (de interpretatie van) grondrechten en het Coronabeleid van het kabinet zal het laatste woord nog niet gesproken zijn, op zijn minst zo lang de Coronacrisis in Nederland nog voortduurt, en zonder twijfel ook daarna.


Tim Bouwhuis (persoonlijke website) is derdejaars student in de Research Master (RMA) Religious Studies van Universiteit Utrecht. Hij assisteert Birgit Meyer in het NWO-project Religious Matters in an Entangled World en houdt in die hoedanigheid ook deze website bij. Tim heeft een achtergrond in Geschiedenis (Bachelor) en Film en Visuele Cultuur (Master). Onder zijn primaire interesses zijn religie en populaire cultuur, religieuze symboliek, Westerse esoterie, religiekritiek, beeldvorming en representatie, en vraagstukken over het breukvlak van ideologie en seculiere/religieuze identiteitsvorming. Inspiratie vindt hij bijna altijd in films, en verder onder meer in het werk van Christopher Partridge (The Re-Enchantment of the West, twee volumes, 2004-2005) en Charles Taylor (A Secular Age, 2007).  

Met veel dank aan Birgit Meyer voor een kritische lezing van een eerdere versie.

(EN) This blog is a part of ‘Dossier Corona’, introduced by Religious Matters in the spring of 2020.


Noten

[1] Lezers die niet of minder goed bekend zijn met Arjen Lubach kunnen zich wenden tot het fragment dat ik bespreek in mijn eerste blog. Afgelopen zondag (4-10-2020) liep de timing van de commotie rond Staphorst gelijk met een nieuw item van Zondag met Lubach (het item dat ik in Mei besprak hoorde bij het elfde seizoen, momenteel loopt het twaalfde en laatste seizoen) over de uitzonderingsregel voor kerken. Dit fragment is hier terug te kijken.

[2] In mijn eerste blog gaf ik al aan me in mijn uiteenzettingen vooral te concentreren op christelijke kerken en gemeenschappen, grotendeels omdat het media-discours zich eveneens op kerken focuste. Kijken we in dit geval echter breder, dan zien we dat er in Amsterdam momenteel bijvoorbeeld al meerdere moskeeën op vrijdagen sluiten [bron].

[3] Initiatieven om via digitale middelen uiting te geven aan een geloof of levensovertuiging zien we in Nederland niet alleen in terug christelijke kringen (zie de blog van Veerle Dijkstra), maar bijvoorbeeld ook in (Zen-)boeddhistische groepen (zie de blogs van Annewieke Vroom).

[4] Bij het stellen van deze vraag redeneer ik vanuit het gegeven dat er in Nederland, onder meer in de zogeheten ‘Biblebelt’, meerdere grote kerken zijn die veel bezoekers kunnen herbergen. Een extra vraag is in welke mate specifiek Staphorst een (negatieve) rol zou kunnen spelen in de verbeelding van Nederlanders die kritisch tegenover de aanwezigheid van religie in de publieke (en eventueel private) sfeer staan. Staphorst is één van de dorpen in Nederland die al vaker is uitgelicht naar aanleiding van religieus georiënteerde controverse, onder meer rond polio-inentingen (zie bijvoorbeeld hier en hier). Op het moment van schrijven heb ik de indruk dat kritische burgers vooral hebben gereageerd op de mediarapportage rond de druk bezochte diensten, waarbij het nieuws mogelijk wel in instemming is geweest met een breder beeld van de Biblebelt, maar niet zozeer met een specifieke opinie over Staphorst. Dit neemt niet weg dat er goede voorbeelden zouden kunnen bestaan van reacties waarin een vooraf gevormd beeld van Staphorst wel degelijk een rol speelt, en ik moedig lezers dan ook aan deze mogelijkheid zelf ook verder in overweging te nemen. Zie ook voorbeelden van (korte) documentaires over het dorp, bijvoorbeeld hier (Max de Haas, 1955) en hier (Emile & Maarten van Rouveroy van Nieuwaal, 2004).

[5] Dit punt moet niet alleen bespreekbaar zijn in het kader van doodsbedreigingen richting kerkgangers en/of bedreigingen naar kerken in het algemeen, maar ook rond andere situaties (zie bijvoorbeeld de bedreigingen aan het adres van actievoerders van Kick Out Zwarte Piet) waarin dit soort uitingen niet altijd wettelijk opgevolgd worden.